Boosheid begint al jong. Jij pakt mijn speelgoed af. Ik zet het woedend op een krijsen, geef jou een mep en grijp alles terug waarvan ik vind dat het van mij is. Helder. Jij bent schuldig. Wat later wil ik zo graag geaccepteerd worden door dat groepje vriendinnen. Mijn moeder vindt het onzin om die merkbroek voor mij te kopen. Ik voel me stom en onzeker in de kleren die ik draag en hoor er daardoor niet bij. Denk ik. En ik word furieus op mijn moeder, want dit is overduidelijk haar schuld. Nog later wil ik dat er van me gehouden wordt, dat ik speciaal ben voor die ene andere. Degene met wie ik samenwoon besluit anders, pleegt overspel en vertrekt. Hoe kan hij mij dit aandoen? Ik voel me zwaar ellendig en dat allemaal door hem. Het is zijn schuld. Maar kwaadheid kan ook groter en algemener. Zo kan ik heel boos worden als mensen elkaar kwetsen, onaardig doen tegen elkaar, niet naar elkaar willen luisteren en geen begrip voor elkaar kunnen opbrengen.